Langbroekerdijk 22-28 “Hardenbroek”
Foto: Renk Knol 2000
Geschiedenis
Het kasteel Hardenbroek is omstreeks 1260 gesticht door Gijsbert van Wulven, een neef van zijn gelijknamige oom die Sterkenburg zou hebben gesticht. De naam van zijn stichting ontleende hij aan de ligging. Hardenbroek werd gebouwd op harde kleigrond in een verder moerassige omgeving (broek). Hij wijdde zijn kasteel, dat niet veel meer dan een woontoren zal zijn geweest, aan zijn oom en ontving het van hem als leen terug. Zijn oom schonk Gijsbert ook de hand van zijn dochter en het echtpaar ging voortaan door het leven onder de naam Van Hardenbroek. Zij schonken het leven aan Gijsbert van Hardenbroek, die in 1280 met Hardenbroek werd beleend. Hij stierf in 1300 en zijn zoon, wederom een Gijsbert, werd de derde heer van Hardenbroek. Over de vierde heer van Hardenbroek, Gijsbert IV, is bekend dat hij een vooraanstaande positie had. Hij was ridder en maarschalk van het Sticht en fungeerde bij tijd en wijle als geldschieter van zijn heer, bisschop Arend van Hoorn. In 1390 werd Hardenbroek leenroerig aan het huis Vianen, die het goed weer in leen hield van het hertogdom Gelre. De Van Hardenbroeks blijven echter beleend met het kasteel. Gijsbert IV werd opgevolgd door Gijsbert V en VI, beide hadden hoge posities en bewogen zich eveneens in de kring rond de bisschop van Utrecht. In 1474 werd de zevende heer van Hardenbroek, Jan genaamd, met het kasteel beleend. Deze Jan herstelde de breuk in de naamtraditie, door zijn zoon weer Gijsbert te noemen. Gijsbert VII schopte het eveneens als zijn gelijknamige voorouders ver bij de bisschop van Utrecht. Hij werd benoemd tot geheimraad van de prelaat en rentmeester-generaal van het Sticht. Tevens vertegenwoordigde hij de ridderschap van Utrecht tijdens de overdracht van wereldse goederen van het Utrechtse bisdom aan keizer Karel V. Gijsbert VII van Hardenbroek moet een devoot en bescheiden man geweest zijn. In zijn testament liet hij aan diverse kerken in de omgeving van Hardenbroek geld na en zelf wilde hij in het klooster van de Minrebroeders te Utrecht begraven worden in een eenvoudig kleed en zonder ‘pomperyen’ (wereldse pracht en praal). Uit zijn testament blijkt ook dat Gijsbert een aanzienlijk vermogen had. Hij stierf in 1532 en zijn zoon Joost werd de negende heer van Hardenbroek. Onder Joost werd Hardenbroek in 1536 tot ridderhofstad verklaard. De woontoren was toen al uitgebreid met verschillende woonvleugels.
De tiende heer van Hardenbroek, Gijsbert VIII, leefde in de tijd van de godsdiensttwisten en is waarschijnlijk overgestapt op het protestantse geloof. Zijn zoon Joachim wist als elfde heer in 1599 Hardenbroek van het gerecht Nederlangbroek af te splitsen en tot een zelfstandige ambachtsheerlijkheid te verheffen. De twaalfde heer van Hardenbroek, Peter, raakte verstrikt in een liefdesaffaire. Hij ontmoette in 1623 een uit het cisterciënzer klooster van Sint Agatha in Hocht gevluchte non en werd verliefd op haar. Deze non, Agnes van Hanxelaar, was gevlucht met twee andere zusters uit onvrede met de wanorde die in het klooster heerste. De relatie werd bemoeilijkt door de remonstrantse sympathieën van Peter. De strijd tussen de remonstranten en contra-remonstranten was in het voordeel van de laatsten beslecht en Peter moest zich gedeisd houden. Zijn gangen werden nauwlettend in de gaten houden en elke misstap zou geregistreerd worden en het einde van zijn politieke carrière kunnen betekenen. Toen Frederik Hendrik in 1625 Maurits als stadhouder opvolgde, kregen de remonstranten meer vrijheid en invloed. Peters positie werd weer dusdanig versterkt dat hij in 1627 zelfs afgevaardigd werd naar de Staten-Generaal. Hij kon nu ook zijn geliefde ex-non huwen en in 1628 werd het huwelijk ingezegend in de kerk van Nederlangbroek. Merkwaardig is dat zij beide vijf jaar later in Luik weer hun huwelijk lieten inzegenen, maar deze keer door katholieken! Zou Agnes hier op gestaan hebben?
Peter en Agnes hebben zich allerwaarschijnlijkst in 1623 laten afbeelden op een schilderij van de Utrechtse schilder Dirk van Baburen als Granida en Daifilo, het liefdespaar in het gelijknamige toneelstuk van P.C. Hooft. Het verhaal van Granldo en Daifilo vertoont veel parallellen met de situatie waarin Peter en Agnes verkeerden. De nobele herder Granido was op het hof gedwongen zijn ware aard te verhullen en koningsdochter Daifilo ontvlucht de intriges van het hof van Perzië. Op het schilderij is waarschijnlijk alleen Peter geportretteerd. Agnes werd niet naar het leven geportretteerd vanwege het risico dat hun relatie daarmee in de openbaarheid zou komen.
Bij het lezen van uw tekst over Kasteel Hardenbroeck kwam ik helaas een foutje tegen. Voor mijn scriptie houd ik me onder andere bezig met Granida-voorstellingen en vermoedleijk heeft Dirck van Baburen Peter van Hardenbroeck als Daifilo en zijn geliefde Agnes als een personificatie van Granida. (En dus niet andersom!) Graag zou ik de volgende suggestie voor uw stukken willen doen:
“Peter en Agnes hebben zich allerwaarschijnlijkst in 1623 laten afbeelden op een schilderij van de Utrechtse schilder Dirk van Baburen als Granida en Daifilo, het liefdespaar in het gelijknamige toneelstuk van P.C. Hooft. Het verhaal van Granldo [=Granida] en Daifilo vertoont veel parallellen met de situatie waarin Peter en Agnes verkeerden. De nobele herder Granido [=Daifilo] was op het hof gedwongen zijn ware aard te verhullen en koningsdochter Daifilo [=Granida] ontvlucht met hem de intriges van het hof van Perzië. Op het schilderij is waarschijnlijk alleen Peter geportretteerd. Agnes werd niet naar het leven geportretteerd vanwege het risico dat hun relatie daarmee in de openbaarheid zou komen.”
Groet, Hienke Alberts, 21 juli 2008
De dertiende heer van Hardenbroek was Herman Peter. Tot dusverre was het huis Hardenbroek altijd van vader op oudste zoon overgegaan, maar Herman Peter stierf echter in 1662 kinderloos. Hardenbroek kwam in bezit van zijn neef Hendrik Gijsbert van Hardenbroek. Het kasteel was al een tijd onbewoond geweest en in een vervallen staat geraakt. De veertiende heer verkocht de ridderhofstad in 1686 aan Cornelis Aerssen van Juchem en de rechten van de ambachtsheerlijkheid aan zijn neef Johan van Hardenbroek. Door middel van zeventiende-eeuwse afbeeldingen kunnen we ons een beeld vormen van de ridderhofstad in die tijd. Via een voorburcht kwam men bij de brug naar het kasteel, dat een rechthoekige grondslag had. Aan de voorzijde was een poortgedeelte dat géintegreerd was in een vleugel die haaks stond op een andere vleugel, die weer haaks aansloot op een derde vleugel. De U-vormige bebouwing werd via een muur verbonden met een vierkante toren. De vleugels, muren en toren omsloten een binnenplaats. Het geheel werd gekarakteriseerd door trapgevels, hoogteverschillen, verschillende overkappingen en een rommelige indeling van de vensters. Merkwaardig is dat op een afbeelding uit 1646/47 de grote vierkante toren niet is getekend. Op de plaats waar hij op een tekening uit 1694 is getekend, vertoont de tekening uit 1646 een afgebroken muur. Beide tekeningen komen nagenoeg overeen, maar zijn uit een ander hoek getekend. Beide kunstenaars lijken Hardenbroek dus naar het leven getekend te hebben. Wellicht dat de toren na afbraak weer is opgetrokken door één van de nieuwe eigenaars om het riddermatige van het goed Hardenbroek wederom te benadrukken.
Nadat in 1686 Hardenbroek in handen was gekomen van Van Juchem werd de ridderhofstad nog hetzelfde jaar eigendom van Adriaan van Rossem. Via de Van Rossems werd Hardenbroek door koop in 1733 bezit van Willem Kerekrinck. Hij liet Hardenbroek ingrijpend verbouwen om een huis te verkrijgen dat naar de mode van de tijd was vormgegeven. Het werd een blokvormig herenhuis met souterrain, bel-etage, verdieping en een pannen, afgeknot schilddak of omlopend zadeldak. Het huis was symmetrisch vormgeven en de ingang was van de noordoostkant verplaatst naar de zuldoostkant. Aan de nieuwe voorzijde was een gedeelte onbebouwd gelaten, waardoor een klein voorplein was ontstaan binnen de omgrachting. Ondanks het volledige nieuwe uiterlijk was in de kern nog een groot gedeelte van de oude ridderhofstad bewaard gebleven. Kerekrinck liet ook de tuin reorganiseren door ene J. lven. Achter het huis werd een formele tuin aangelegd met terrassen, grand canal en zichtas.
Na Kerckrincks dood huwde de weduwe Allegonda Moeljaart met Johan George van Raesveld, die in 1748 Hardenbroek publiek liet veilen. De koper was Johan Adolph van Hardenbroek, een lijnrechte afstammeling van de broer van de elfde heer van Hardenbroek. Hiermee was het stamslot van de familie Van Hardenbroek na een intermezzo van 62 jaar weer in hun handen terecht gekomen. Johan Adolph verkreeg een aanzienlijk huis met diverse bijgebouwen, maar liet desondanks in 1762 het huis vergroten door het voorplein te bebouwen. Op beide hoeken van de nieuwe voorgevel werd een afzonderlijk hoog opgaand schilddak aangebracht met daartussen een zadeldak, waardoor de suggestie werd gewekt van hoektorens. De voorgevel is afgezien van de vensters niet meer gewijzigd. Tegen de linkerzijgevel werd een ondiepe uitbouw geplaatst. Een gedenksteen met het opschrift: ‘Hoog Wel geb. Jonkheer J.G.A. van Hardenbroek heeft dezer steen gelegt den XXVI mai 1762, oudt 9 1/2 jaer’, herinnert aan deze verbouwing. In 1789 liet Johan Adolph het achterste gedeelte vervangen. Het huis werd 12 voet naar achteren vergroot en tegen de zijgevels werden nieuwe diepe uitbouwen geplaatst, onder andere ten behoeve van een trappenhuis. Op de hoeken van de achtergevel werden torens geprojecteerd. De vernieuwing van het achterste gedeelte duurde tot 1793 en het ontwerp is mog . elijk van de Amsterdamse architect Jacob Otten Husley. De aannemer was G.C. Meijers In 1791 stierf Johan Adolph van Hardenbroek gedurende de verbouwing. Tijdens zijn leven was hij of f icier geweest en grossierde hij in titels; hij was heer van Lockhorst, Bergestein, Bergambacht, ‘s-Heeraartsbergen, Klein Ammers en de Kleine Lindt. Hij kon zich na 1748 weliswaar ook heer van zijn nieuw verworven kasteel noemen, maar de titel ambachtsheer van Hardenbroek is nooit in zijn bezit geweest. Die titel was via Johan van Hardenbroek in 1686 overgegaan op vrouwe Florentina van Mathenesse, de eigenaresse van Sterkenburg. De zoon van Johan Adolph, Gijsbert Carel Duco van Hardenbroek, kocht in 1829 de ambachtsheerlijkheid Hardenbroek voor veel geld terug om te voorkomen dat in de toekomst vreemden zich de titel heer van Hardenbroek zouden aanmeten. Gijsbert werd in de adelstand verheven en de baron nam in 1837 de toenaam d’Aumale aan. In opdracht van hem werd in 1825 de tuin door de firma Copijn verlandschappelijkt.
In 1851 kwam Hardenbroek via vererving in handen van Gijsberts zoon Johan. Deze verkocht zijn erfdeel in 1860 aan zijn broer en sindsdien is het kasteel in bezit geweest van diens afstammelingen. Het huis is niet altijd bij de familie als woning in gebruik gebleven. Vanaf 1917 tot 1932 werd het verhuurd aan de Nederlandse Christelijke Studentenvereniging en tot na de Tweede Wereldoorlog werd het huis benut als museum door de stichting Nationaal Centrum. Thans is het huis bewoond door de erfgenamen van de familie Van Hardenbroek.
Beschrijving
Het landgoed Hardenbroek omvat een lang, smal perceel van 160 hectare gelegen tussen de Langbroekerdijk en de Graaf Van Lynden van Sandenburgweg (de provinciale weg van Wijk bij Duurstede naar Werkhoven,.gelegen op het grondgebied van de gemeente Wijk bij Duurstede). Het kasteel met beide bouwhuizen is aan de zuidzijde op de middenas van het perceel gelegen nabij de Graaf Van Lynden van Sandenburgweg. De oprijlaan in de as van het kasteel vanaf de graaf Van Lynden van Sandenburgweg wordt gemarkeerd door een monumentaal toegangshek dat in 1967 werd geplaatst na verbreding van de provinciale weg. Het hek bestaat uit twee bakstenen geblokte hekpalen voorzien van een hardstenen voet en afdekplaat en wordt bekroond door een griffioen met wapenschild. Hiertussen is een tweevleugelig spijlenhek geplaatst. Langs de opr ijlaan staat een bomenrij. Voor het kasteel ligt een omgracht voorplein met een in een geometrisch patroon aangelegd perk met geschoren haagjes. Aan weerszijden hiervan bevinden zich het koetshuis en de oranjerie. Het koetshuis bestaande uit één bouwlaag onder een zadeldak heeft aan de achterzijde een lagere aanbouw met schilddak. Aan de pleinzijde zien we schuifvensters met roeden, deuren met bovenlicht en getoogde dubbele inrijdeuren. Op het dak staan vier dakkapellen voorzien van een fronton en een zadeldakje. Het koetshuis brandde vlak voor de voltooiing door onvoorzichtigheid van het werkvolk in 1792 af, maar is direct daarna weer opgebouwd.
De oranjerie bestaat eveneens uit één bouwlaag onder een zadeldak. De oorspronkelijke glasdeuren van de oranjerie zijn vervangen door roeden schulfvensters. Een opvallend detail zijn de twee kleine ronde vensters. Het pand is waarschijnlijk tijdens de verbouwing van Hardenbroek in 1733’tot stand gekomen en later in overeenstemming gebracht met de architectuur van het koetshuis.
Het kasteel Hardenbroek is een geheel omgracht blokvormig herenhuis in sobere neoclassicistische stijl. Het bestaat uit een souterrain, bel-etage, verdieping, een mezzanino en een zolder onder een samengesteld dak. Het dak bestaat uit een afgeplat schilddak met aan de voorzijde op de hoeken twee kleine schilddaken en op de hoeken aan de achterzijde twee kleine tentdaken. De overkappingen op de hoeken wekken de suggestie van hoektorens. De dakbedekking bestaat uit pannen en leien. De symmetrische voorgevel is zeven traveeën breed. De licht risalerende middenpartij van drie traveeën wordt bekroond door een fronton met ovaal. Dit ovaal was vroeger verfraaid met het wapenschild van de familie Van Hardenbroek. Een dubbele houten brug met eenvoudig smeedijzeren balusterhekwerk leidt naar de hoofdingang op de bel-etage en de dienstingang van het souterrain. De dubbele glasdeur met bovenlicht op de bel-etage is voorzien van een natuurstenen omlijsting bestaande uit rusticawerk met Toscaanse pilasters die een fronton met jaartal 1762 ondersteunen. Aan weerszijden van de ingang is een smal drieruits schuifvenster aangebracht. De overige traveeën op de bel-etage zijn voorzien van zesruits schuitvensters met persiennes. Op de verdieping zijn zesruits schuifvensters van verschillend formaat aangebracht, eveneens voorzien van persiennes. In de mezzanino zijn kleine vensters met een enkel of dubbel raam geplaatst.
De achtergevel vertoont dezelfde symmetrische indeling als de voorgevel met twee licht risalerende hoektorens en een middenrisaliet met fronton. De vensters hebben echter een kleinere verdeling.
Zowel tegen de rechter- als de linkerzijgevel bevindt zich een één travee brede aanbouw over de volle hoogte onder een plat dak, waarvan de linkeraanbouw (westelijke gevel) een trappenhuis bevat. Bij de rechterzijgevel (oostelijke gevel) is vlak boven de gracht een waterpoortje onder een pangedekt afdak aangebracht. Opmerkelijk in deze zijgevel zijn de restanten van middeleeuws muurwerk van de oude ridderhofstad. Tegen dit oude muurdeel is de noordoostelijke hoektoren aangebouwd.
Inwendig zijn in de oostelijke helft van de woning nog meer middeleeuwse muurresten aanwezig. Het oostelijke keldergedeelte is overkluisd met een stenen tongewelf en heeft muren met een dikte van anderhalve meter. In de oostmuur zijn twee taps toelopende schietgaten aangetroffen en in de noordmuur één, die vergelijkbaar zijn met schietgaten in het eveneens middeleeuwse poortgebouw bij Rhijnestein in Cothen en kasteel Zuylenburg in Langbroek. Een ander gedeelte van het souterrain ligt onder de plaats waar eertijds het voorplein lag. In dit deel direct naast de ingang ligt onder de plavuizen een oude waterput die waarschijnlijk in de achttiende eeuw op het voorplein uitkwam. De middeleeuwse muurresten met sporen van openingen bevinden zich ook op de bel-etage en de verdieping.
Rondom het kasteel liggen binnen het rechthoekig grachtenstelsel gazons met enkele solitairen, die het park een Engelse aanblik geven. De in de lengte-as van het landgoed gelegen oprijlaan aan de Langbroekerdijkzijde loopt door tot halverwege het perceel tot aan een dwarslaan. Vanaf dit punt maakt de laan een bocht en komt vervolgens aan de oostzijde van het kasteel uit.
Lit: Bardet, 1975 p. 101-104; Buro Maas, 1984, IV nr. 26; Demoed, 1974, p. 56-58; Faber, 1988; Gulick, 1960, p. 215-219; Kransberg, 1979, p. 82-83; Olde Melerink, 1995, p. 231-236; V.P., 1843.
besluit: 01031999 categorie R 2 dbr 206B 206C 206D 208
bron: Monumenten Inventarisatie Provincie Utrecht, 1996; Driebergen-Rijsenburg, Geschiedenis en Architectuur